Voorraad wordt in de regel tegen kostprijs gewaardeerd.
De kostprijs bestaat voor grondstoffen en handelsproducten die ingekocht worden uit de inkooprijs, al dan niet verhoogd met directe kosten, zoals invoerrechten en inklarings- en afhandelingskosten.
Voor halffabrikaat en gereed product (zeg maak 'maak-producten') uit de productiekosten. Ook aangeduid als de 'vervaardigingsprijs'. Deze laatste is dan opgebouwd uit de kosten van o.a. grondstoffen, materiaal, arbeid en een opslag voor indirecte kosten.
Er zijn meerdere systemen voor voorraadwaardering.
BW 2, titel 9 (artikel 2:384 lid 1) noemt:
"Als grondslag komen in aanmerking de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de actuele waarde."
De hieronder genoemde systemen GIP, FIFO en LIFO vallen onder de verkrijgingsprijs.
Wij noemen:
- Vaste verrekenprijs (VVP); een standaard prijs waartegen voorraad gewaardeerd wordt. Deze vaste verrekenprijs zal in de praktijk in de buurt liggen van de inkoopprijs of de productiekosten. Eventuële prijsverschillen kunnen dan ontstaan bij inkoop. Ook is periodiek aanpassing van de vaste verrekenprijs mogelijk, hetgeen eveneens leidt tot een prijsverschil. Dit laatste niet te verwarren met voorraadverschillen na bijvoorbeeld inventarisatie.
Een vaste verrekenprijs is veelal gebruikelijk bij productie met voorgecalculeerde kostprijzen.
- Gemiddelde inkoopprijs (GIP); een gewogen gemiddelde op basis van de dan geldende inkoopprijzen.
Voorbeeld (binnen enig jaar):
20-1 Er wordt een inkoop gedaan van 100 stuks á 25 euro. De GIP is dan gelijk aan de inkoopprijs.
30-1 Er volgt een verkoop van 90 stuks. Met als kostprijs verkopen de GIP van 25 euro.
De resterende voorraad is dan 10 stuks.
18-2 Er volgt een inkoop van 20 stuk á 27 euro. De nieuwe GIP is dan als volgt:
10 stuks á 25, bedraagt 250 euro.
20 stuks á 27, bedraagt 540 euro.
(250 + 540) / 30 stuks is 26,33 euro
25-2 Er volgt een verkoop van 20 stuks. Met als kostprijs verkopen de GIP van 26,33 euro.
De resterende voorraad is dan 10 stuks á 26,33 euro.
Enz.
- First in, first out (FIFO); dit zien we als een afgeleide van de GIP.
Oftewel als eerste erin en als eerste er ook weer uit.
In het vorige voorbeeld zou de inkoop t/m 18-2 overeenkomen qua voorraadaantal:
10 stuks á 25, bedraagt 250 euro.
20 stuks á 27, bedraagt 540 euro.
(30 stuks) en voorraadwaarde (790 euro).
De kostprijs van de verkoop van 20 stuks op 25-2 zou dan als volgt zijn:
10 stuks á 25 en 10 stuks á 27, bedraagt 530 euro.
De resterende voorraad is dan 10 stuks á 27 euro.
- Last in, first out (LIFO); dit zien we eveneens als een afgeleide van de GIP.
Oftewel als laatste erin en dan als eerste er weer uit.
In het vorige voorbeeld zou de inkoop t/m 18-2 overeenkomen qua voorraadaantal (30 stuks) en voorraadwaarde (790 euro).
De kostprijs van de verkoop van 20 stuks op 25-2 wordt dan als volgt:
20 stuks á 27 (dus de laatste betaalde inkoopprijs), bedraagt 540 euro.
De resterende voorraad is dan 10 stuks á 25 euro.
- Actuele waarde;
Sinds 2016 kan alleen de agrarische voorraad tegen actuele waarde gewaardeerd worden.
"Indien agrarische voorraden worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de opbrengstwaarde", bron Artikel 8 Besluit actuele waarde.
De RJ meldt het volgende over voorraadwaardering tegen actuele waarde (in de RJ-Uiting 2017-4):
"Voorraden, niet zijnde agrarische voorraden, worden op basis van artikel 8 van het Besluit actuele waarde en de Nota van toelichting gewaardeerd tegen:
a. kostprijs of lagere opbrengstwaarde.
Op basis van artikel 8 van het Besluit actuele waarde en de Nota van toelichting mogen voorraden, niet zijnde agrarische voorraden, niet worden gewaardeerd tegen actuele waarde.
Agrarische voorraden worden gewaardeerd tegen:
a. kostprijs of lagere opbrengstwaarde, of
b. actuele waarde".
Neem contact op met uw accountant voor de meest actuele regelgeving als het gaat om waardering tegen actuele waarde.
Tot slot verwijzen we naar de Belastingdienst die het volgende meldt over voorraadwaardering:
"Aan het eind van elk boekjaar bepaalt u de waarde van de voorraden die op dat moment in uw bedrijf aanwezig zijn. Normaal gesproken waardeert u de voorraad tegen kostprijs. Alleen voor incourante goederen mag u een lagere waarde nemen dan de kostprijs. Dit zijn producten die moeilijk te verhandelen zijn, zoals kleren en schoenen die uit de mode zijn. Het verschil tussen de kostprijs en de lagere waarde mag u in dat geval aangeven als kosten, die u aftrekt van de opbrengsten.
Handelt u in textiel, kleding, meubelen of stoffering? Dan moet u vaste percentages toepassen als u gaat afwaarderen. In de Staatscourant 2011, nummer 3447 vindt u welke afwaarderingspercentages u maximaal kunt gebruiken".
Zie ook Waarderingsgrondslagen.